Het gezicht van tbs (podcast - Andey)

Het gezicht van tbs (podcast - Andey)

Mensen vinden dat mijn lijf prachtig past in mijn dure outfits. Ik ben
lang, sportschool-gespierd en mensen zeggen dat mijn tatoeages
indrukwekkend zijn. Ook ben ik knap en besteed veel zorg aan mijn uiterlijk.
Overdreven veel, zelfs. Ik moet er onberispelijk uitzien en tegelijkertijd moet
het genoeg dreiging uitstralen, zodat iedereen weet dat met mij niet te
spotten valt. Mijn uiterlijk is meteen mijn pantser.
Die avond was ik helemaal klaar met mijn schuldeiser. Ik had mijn pistool
meegenomen, wetende dat ik zou gaan schieten. Ik zou hem laten zien
wie de baas was. Altijd maar dat gezeik over geld. Zonder met mijn ogen
te knipperen schoot ik die gast dood. Het was al de tweede keer dat ik
iemand had doodgemaakt, maar het was de eerste keer dat ik het met
voorbedachten rade deed. Voor een gewapende overval draaide ik mijn
hand sowieso niet om. Als iemand mij bedreigde, sloeg ik die persoon
gewoon aan gort. Praten over een probleem hielp niks, was mijn ervaring.
Ik had ook nooit geleerd om te praten. Aanvallen was de beste verdediging,
en daarbij maakte het me niets uit wat ik de ander aandeed. Ze moesten
mij gewoon vooral lekker met rust laten en deze vent had mij net even te
lang op mijn nek gezeten.

Ik groeide op als kind van een alleenstaande moeder. Toen mijn vader
nog bij ons woonde, kwam die vaak onder invloed thuis. Dan sloeg hij wie
er voor zijn voeten kwam. Het was een opluchting toen hij vertrok, al liet
hij mijn moeder achter als een wrak door zijn chronische onderdrukking,
minachting en geweld. Ik haatte mijn vader. Om me nog een beetje prettig
te voelen, blowde ik veel. Mijn moeder manipuleerde ik tot en met. Zij
hoorde en zag mij niet, zij werd totaal opgeslokt door haar eigen ellende.
Dat maakte mijn zelfbeeld er niet beter op.
Maar ik vond uit hoe ik wel in beeld kon komen en kon opvallen. Op het
plein, beneden aan de grauwe galerijflat waar ik woonde, zag ik hoe het
was om in snelle auto’s te rijden en geld en vrouwen te hebben. Dat wilde ik
ook. Zo verzeilde ik in de sportschool en de criminaliteit.

Een ander leven begon en ik pakte het meteen groots aan. Eerst waren het
de gewapende roofovervallen, waarbij ik niet terugdeinsde voor geweld en
het maken van slachtoffers. Ik had thuis tenslotte goed meegekregen hoe
dat moest. Daarna werden drugshandel- en smokkel interessanter. Zelf
gebruikte ik geen harddrugs, maar wel wiet, en daarnaast dronk ik ook. Ik
had succes en liep over van het geld, tot nu. Nu was het echt fout gegaan.
Ik had vaker zowel lange als korte straffen uitgezeten. Ook in de bajes sloeg
ik van me af, waardoor ik vaak in de isolatiecel belandde. Veranderen kon
ik niet. Wat ook niet hielp waren de traumatiserende gebeurtenissen uit mijn
jeugd en criminele leven. Hierdoor werden mijn wantrouwen en achterdocht
steeds groter. Mijn beste vriend werd voor mijn ogen neergeschoten toen
we zelf werden overvallen. Ik kon ternauwernood ontkomen.

Nu had ik zelf iemand vermoord. Ik had die nacht bij een maat gezeten,
gevlucht van mijn daad. Maar ik wist dat ik vroeg of laat gepakt zou
worden, omdat er helaas getuigen waren geweest. Ik besloot mezelf
aan te geven. Dezelfde rechter die mij eerder had veroordeeld voor een
overval waarbij het slachtoffer uiteindelijk overleed aan zijn verwondingen,
gaf mij twaalf jaar cel voor moord, met daarbij tbs met dwangverpleging,
omdat hij de kans op herhaling aannemelijk vond. Mijn leven was
een opeenstapeling van geweld geweest, met deze moord als wrang
hoogtepunt. Uit het psychiatrisch onderzoek door het Pieter Baan Centrum
bleek dat ik een antisociale stoornis heb, met paranoïde trekken: daarbij
horen roekeloos, impulsief, agressief en gewelddadig gedrag. Ik voelde me
niet snel schuldig, kon me slecht in een ander verplaatsen, had een beperkt
ontwikkeld geweten en loog snel. Mijn wantrouwen in anderen was groot
en ik werd snel achterdochtig.

In de bajes, waar ik eerst mijn gevangenisstraf moest uitzitten, ging het
opnieuw mis. Daar viel ik een werkmeester na, die ik daarna mishandelde,
waarna mijn straf werd verzwaard. Toen ik na mijn gevangenisstraf aan
mijn tbs begon, begreep ik inmiddels dat meer van hetzelfde gewelddadige
gedrag mijn situatie niet zou verbeteren. Ook zag ik in dat mijn hang naar
veel geld, mooie spullen en vrouwen niet zo zaligmakend was. Liever
wilde ik beter worden en inzicht krijgen in mezelf, al wist ik dat dit een lang
gevecht zou worden.

Mijn goede voornemen ging op de lange baan toen ik door mijn
vooruitgang in de behandeling gevoelens kreeg voor een behandelend
therapeute. Tot mijn verbazing wees zij mijn avances niet af en we
raakten verliefd. We besloten dit te bespreken met het behandelend
team. Na gezamenlijk overleg bleek de beste oplossing dat ik zou worden
overgeplaatst naar een andere kliniek. In afwachting daarvan, en omdat ik
me door mijn verliefdheid niet meer goed kon richten op mijn behandeling,
viel ik terug in oud gedrag en volgden nog diverse agressieve incidenten.
Eenmaal overgeplaatst naar een andere tbs-kliniek besloot mijn
nieuwe behandelend team mij voorlopig te laten wonen op de afdeling
intensieve zorg, waar patiënten meer aandacht krijgen. De patiënten die
hier zaten, hadden vaak weinig aan de groepsgerichte aanpak op een
reguliere afdeling. Of ze verstoorden juist het groepsproces, waardoor
de behandeling van andere patiënten werd belemmerd en er risico’s
ontstonden voor de gezondheid en veiligheid van iedereen op de afdeling.
Op deze intensieve, prikkelarme behandelafdeling wordt gewerkt aan
de afname van direct gevaar, stabilisatie van ons als patiënt en op
voorbereiding op het normale regime van de tbs-kliniek.

Voor mij was dit alsof ik terug bij af was. Ik voelde me een gekooide tijger.
Opnieuw gebruikte ik geweld om mijn punt te maken, weer ging ik de
separeerkamer in. De behandeling vond ik extreem, erg confronterend en
vooral die constante bemoeienis stoorde mij. Ik vond nauwelijks rust. Net
wakker moest ik al met een sociotherapeut mijn programma voor die dag
bespreken. Alles ging volgens een stramien. Op een vast aantal dagen
mocht ik naar de interne winkel, of even sporten. Elke dag moest ik werken.
Ook kreeg ik intensieve therapie. Drie keer per week had ik verschillende
sessies, zoals muziektherapie, zodat ik mijn gevoelens leerde kennen en
deze leerde te uiten en te bespreken. Ik kreeg dramatherapie waarin met
rollenspellen situaties in de maatschappij werden nagebootst, zodat ik ging
begrijpen wat er bijvoorbeeld in een winkel of op straat aan gedrag van mij
werd verwacht. Ik noemde het heropvoeding. Tegelijkertijd werd mijn rugzak
stapje voor stapje leeggemaakt. Ik leerde te kijken naar vroegere situaties
thuis en later, toen mijn leven zich helemaal op straat ging afspelen. Alles
moest ik loslaten. Voor mij was dat een enorme opgave.

Na twee jaar intensieve begeleiding was ik klaar voor de reguliere afdeling,
waar veel meer contact was tussen patiënten. Er werd vaker samen
gegeten, waar we onderling dingen analyseerden, waardoor we bewust
werden van ons handelen en de gevolgen daarvan. Iedereen wist alles
van elkaar. Ik onderging nog steeds een strak programma, met werk,
sport en nieuwe therapieën, maar ik leerde nu ook nieuw gedrag aan om
mijn agressie in moeilijke situaties te kunnen beheersen. Er werd intensief
gewerkt aan een groter inlevingsvermogen en het blokkeren van negatieve
prikkels. Ook kreeg ik traumaverwerkingssessies. Ik maakte stappen vooruit.
Dat wilde ik ook, want door alle jaren in de kliniek, de vele gesprekken
en therapieën, was het idee van boompje, huisje, beestje in mijn hoofd
gekropen.

Ik zat drie jaar in deze tbs-kliniek toen ik voor het eerst met verlof mocht.
Zoals bij elke andere patiënt was dit beveiligde dubbele begeleiding. Mijn
eerste rondje om de kliniek was nog erg onwennig en nieuw, maar het
ging steeds beter. Elk half jaar werd mijn voortgang besproken en werd
onderzocht of er nog veiligheidsrisico’s waren. Omdat het goed ging, ging
het ministerie van Justitie na twee jaar akkoord met onbegeleid verlof.
In dit deel van Nederland kende ik niemand, dus ging ik dagjes naar
de stad, dronk wat op een terras of winkelde wat, waarna ik dan weer
terugging naar de kliniek. Mijn buddy, een vrijwilliger die mijn schakel
met de buitenwereld was geworden, ging soms met mij mee. Mijn oude
vrienden pasten niet in mijn nieuwe netwerk en mijn moeder, met wie ik
nog wel steeds contact had, was te kwetsbaar om iets voor mij te kunnen
betekenen.

Ter voorbereiding op terugkeer naar de gewone wereld ging ik stagelopen
in de horeca. Zo kon ik mijn nieuw aangeleerde gedrag in de praktijk
brengen en mijn leven een nieuwe structuur geven. Hier pikte ik pas echt
het ritme van de samenleving op. Ik liet de indrukken rustig op me afkomen,
zodat ik er goed op kon anticiperen. Dit koppelde ik altijd terug met het
team in de kliniek.
Voor mij was het nu duidelijk dat ik een degelijke structuur nodig had. Dat
ik niet moest blowen en drinken. Maar het werd ook duidelijk dat een echt
leven buiten de muren van de instelling nog moest wachten. Wel woonde
ik nu op mezelf, al was het wel op het terrein van de kliniek. In ieder
geval hoefde ik niet meer door de controlepoortjes. Ik had geen therapie
meer, maar wel wekelijkse besprekingen met mijn behandelaar over de
voortgang van mijn resocialisatietraject. Ik zag in dat het nieuw aangeleerde
gedrag mij verder zou brengen. Ik had geleerd om te gaan met tegenslag
en te communiceren als ik met iets zat.

Nu kon ik ook nog leunen op de ondersteuning die ik kreeg en de
monitoring op mijn zwakke plekken. Uiteindelijk moest ik nog bewijzen dat
ik me ook op langere termijn aan de protocollen en de strenge afspraken
met de kliniek kon houden. Daarna zou ik wellicht in aanmerking komen
voor een woning buiten de muren, al was ik dan nog steeds niet mijn tbsstatus
kwijt.

Het liefst wil ik in de omgeving blijven wonen, want mijn nieuwe vriendin
komt ook uit deze buurt, net als mijn nieuwe kennissen. Maar werk vinden
blijkt zo gemakkelijk nog niet. Solliciteren en een succesvol gesprek hebben
gebeurt wel, maar werkgevers haken af als blijkt dat ik tbs heb. Voorlopig
werk ik dus nog betaald op een werkplek binnen de instelling. Ik ben bezig
met mijn rijbewijs en volg met succes verschillende korte opleidingen die mij
moeten helpen sneller een baan te vinden.

Ik wil niet meer terug naar mijn oude leven. Ik houd nog steeds van mooie
dingen, maar niet meer zoals toen, toen mijn leven nog een rollercoaster
was van criminaliteit en geweld. Om gelukkig te kunnen zijn, weet ik dat ik
niet veel meer nodig heb dan zekerheid; die van relaties - met mijn vriendin
en familie - een vaste baan en een salaris. En daar werk ik aan.