Het gezicht van tbs (podcast - Eva)

Het gezicht van tbs (podcast - Eva)

Ik was een vrolijk meisje. De gangmaker in gezelschap, altijd belangstellend
en ik hield van zingen en dansen. Maar ik had ook een andere kant, die
ik zelf niet begreep en het liefst verborgen hield voor de buitenwereld.
Net als mijn moeder had ik soms lange tijden nergens zin in. Alles kostte
me moeite. Ik had dan angst mijn familie en vrienden te verliezen, of dat
er iets ergs zou gebeuren. In die perioden was ik zwaarmoedig, somber,
prikkelbaar, onrustig en zonder hoop, alsof er een grauwe deken over mijn
leven lag. Ik voelde me moe tot op het bot.
Mijn huisarts onderzocht mijn bloed, maar telkens kwam er niets uit. Jaren
later vermoedde mijn nieuwe huisarts een depressie. Dat werd bevestigd
door de GGZ, waar ik antidepressiva kreeg voorgeschreven en gesprekken
hield met een psycholoog. Maar mijn depressie ging niet over. Ik werd
steeds onrustiger en kreeg daarbij ook paniekaanvallen, waarvan later
bleek dat dit een bijwerking van mijn medicijnen was. De gealarmeerde
huisarts liet me dan ook onmiddellijk stoppen met deze medicijnen.
Ik dacht altijd dat een depressie hetzelfde was als op bed blijven liggen en
geen zin hebben om te douchen en te eten. Zo was het bij mijn moeder.
Ik besloot mijn vastgestelde chronische depressie te accepteren en er met
vallen en opstaan mee te leren leven. Maar stress en druk verergerden mijn
klachten. Later leerde ik dat ik de oorzaak van alles wat tegenzat meestal
buiten mezelf zocht en dat dit anders was dan bij veel andere mensen met
een depressie. Het waren die anderen of bepaalde situaties die ervoor
zorgden dat ik me slechter ging voelen. Tenminste, dat dacht ik. Of ik
vertaalde klachten naar lichamelijk ongemak.

Soms was ik weer even de oude, maar de depressieve periodes duurden
steeds langer. Bijna niemand wist hiervan. Pas later, in de tbs-kliniek,
leerde ik dat ik, om te overleven, mijn aandoening had verstopt achter een
masker. Niemand zag dat ik niet meer genoot van vakanties of werk. Alles
deed ik op wilskracht. Ik dacht aan zelfdoding, maar de angst om halfdood
gevonden te worden, weerhield me ervan. Wat ook niet hielp, was de relatie
met mijn moeder, die me kleineerde en beledigde.

Ik vluchtte in een relatie die me weinig bracht. We kregen wel kinderen
samen, maar verder bekommerde hij zich niet om mijn welzijn, of dat van
onze zoon en dochter. Ik leidde een buitengewoon geïsoleerd en eenzaam
leven. Toen hij mij op een avond vertelde dat hij een andere vriendin had,
die mooi en vrolijk was en hield van alles wat aan mij voorbijging, zoals
uitgaan, knapte er iets in me. Verdoofd, als in een roes, was ik naar de
slaapkamers van mijn kinderen gegaan, ervan overtuigd dat zij beter af
waren in een wereld zonder mij en zonder een vader die er nooit voor hen
zou zijn. Toen ik mijn kinderen had verstikt, nam ik zelf een handvol pillen en
ging op bed liggen om mijn einde af te wachten. Maar mijn man was net
op tijd terug van zijn sportavond om de ambulance te bellen. Daarna vond
hij zijn levenloze kinderen.

Ik werd veroordeeld tot gevangenisstraf en tbs. In de gevangenis kreeg
ik een cel in het penitentiair psychiatrisch centrum. Ik was blij met mijn
tbs-veroordeling. Ik wilde worden behandeld voor mijn depressie en mijn
kwetsbare persoonlijkheid, maar het zou nog even duren voordat de tbsbehandeling
zou beginnen. Eerst wachtte de gevangenisstraf. Vanwege
mijn ondraaglijke schuldgevoel en trauma had ik meteen gevraagd om
psychiatrische hulp. Nadat ik in de tbs-kliniek was opgenomen, kreeg ik
EMDR, een therapie waarmee trauma’s worden behandeld.
Gelukkig had mijn familie me niet laten vallen. Zelfs mijn moeder was zich
bewust geworden van mijn toestand en ondersteunde me waar ze kon.
Het was heel lastig, maar uiteindelijk kreeg mijn familie begrip voor mijn
situatie. Nu, in de tbs-kliniek, was het tijd om met het behandelend team
naar mijn daad te kijken, te onderzoeken hoe het zo ver had kunnen komen
en om te werken aan mijn herstel en aan een nieuw leven, hoe zwaar dat
waarschijnlijk ook zou worden.

Het was wennen in de kliniek. Op mijn afdeling woonden mannen die
van het ene op het andere moment explosief en gewelddadig konden
worden, en een paar vrouwen die waren opgenomen voor delicten als
brandstichting, poging tot doodslag en moord. Anders dan bij de mannen,
zag ik dat veel vrouwen het geweld vaak via zelfverminking op zichzelf
richtten, omdat het voor hen vaak de enige manier was om nog iets te
kunnen voelen. Ook vertoonden ze vaak manipulatief en heimelijk gedrag.
En als ze agressief werden, waren de emoties vaak veel heftiger dan bij
mannen.

Ik voelde me niet thuis tussen mijn medepatiënten. Dat kwam ook omdat ik
me de rampjeugd en de gevolgen daarvan bij de meeste patiënten niet kon
voorstellen. Ik had het nog relatief goed gehad. Ondanks hoe mijn moeder
me behandelde, had ik tenminste nog normen en waarden meegekregen.
Nog steeds voelde ik me reddeloos verloren in mijn schuldgevoel en
verdriet, al had de EMDR-therapie de emotie die hoorde bij het plegen van
mijn daad, zachter gemaakt.
Nu moest ik gaan praten en open zijn over alles; over mijn delict, mijn
chronische depressie, mijn kwetsbare persoonlijkheid en over het feit dat ik
niet meer goed functioneerde wanneer ik onder druk kwam te staan. Door
erover te praten, kon het team een goede inschatting maken van wat nodig
was om niet weer in dezelfde uitzichtloze situatie te vervallen. Maar het was
lastig en moeilijk om alles te vertellen.
Voor een goede delict-analyse moest ik mijn masker afzetten en zoeken
naar de oorzaak van waarom ik mezelf achter een masker verstopte. Ik
moest leren om geen schijnwereld meer voor mezelf te creëren, want
daarmee was alles misgegaan.
Toen de observatieperiode voorbij was en er een gedegen behandelplan
lag, kreeg ik antidepressiva en lichte antipsychotica voorgeschreven. Dit
had ik nodig om op de been te kunnen blijven, te kunnen functioneren en
te slapen. Ik onderging diverse vormen van therapie, waardoor ik mezelf
steviger moest gaan voelen, met meer zelfvertrouwen en
eigenwaarde.

Ook had ik regelmatig gesprekken met een psycholoog bij wie
ik schematherapie volgde; dit hielp om de oorsprong van mijn
gedragspatronen te doorgronden en om deze te veranderen. Ik leerde hoe
ik me beter kon gaan voelen en beter voor mezelf te zorgen. Ook ging ik
zien wat mijn behoeften waren en hoe ik voor mezelf kon opkomen.
Ik begreep het doel van mijn behandeling heel goed. Ik wist wat er van me
werd verwacht en wilde hard werken aan mijn herstel en vooruitgang. Ik
ging vol door mijn hel heen. Mijn omslag naar verbetering kwam tijdens de
eerste sessie met een dramatherapeut, die me vroeg een voorwerp uit te
kiezen waarin ik mezelf herkende. Toen ik een bos bloemen koos, zag ik
mezelf ineens aan het graf van mijn kinderen staan. Meer dan ooit besefte
ik wat ik had gedaan, dat ik geen afscheid van mijn zoon en dochter had
kunnen nemen, hen niet had kunnen begraven. In het stiltecentrum van
de kliniek werd een rouwdienst voor me georganiseerd, waarbij ook mijn
familie aanwezig was. Dat werkte helend en was het begin van een weg
terug.

Ik ging zo snel vooruit dat het team na een jaar vond dat ik in aanmerking
kwam voor mijn eerste begeleide verlof, dat bestond uit een rondje om de
kliniek. De aanvraag hiervoor werd goedgekeurd door het ministerie van
Justitie. Het was voor het eerst in lange tijd dat ik buiten was. Ik genoot
van de wind en de zon, die nooit helemaal wisten door te dringen tot de
binnenplaatsen van de gevangenis en de tbs-kliniek. Toch bleven de pijn,
de leegte en het schuldgevoel altijd. Tijdens één van mijn verlofdagen
ging ik met één van haar therapeuten naar het graf van mijn kinderen.

Het werd een aangrijpend bezoek, maar het hielp me verder met mijn
rouwverwerking.
In de kliniek had ik gesprekken met het team over hoe ik mijn toekomstige
leven vorm kon geven. Over mijn stille wens misschien nog eens een relatie
te krijgen, of zelfs kinderen. Maar ik realiseerde me ook dat het lastig zou
worden om een fijne man te vinden die een relatie zou willen met een
vrouw die zoiets afschuwelijks had gedaan.
Omdat de kans op herhaling van mijn daad minimaal was, ik een
goed inzicht in mezelf had gekregen en bovendien had geleerd om
mijn persoonlijkheid te versterken, kwam ik al snel in aanmerking voor
onbegeleid verlof. Alles moest volgens de regels en voorschriften van de
kliniek verlopen en ik hield me daar strikt aan. Via deze weg kreeg ik de
mogelijkheid om te gaan wonen op het terrein van de kliniek, waar mijn
verdere resocialisatieproces plaatsvond.
Eenmaal buiten de muren van de kliniek, bleef ik in contact met begeleiders
van de kliniek, die me hielpen met de voorbereiding op een regulier leven
in de maatschappij. Ik wilde doen wat me een gevoel van vervulling gaf
en dus volgde ik een opleiding tot kruidendeskundige. Ook werkte ik een
paar dagen per week in een boerderijwinkel met biologische producten.
Daar wisten ze niets van mijn achtergrond. Ik vond het nog te moeilijk om
anderen hierover te vertellen. Gelukkig had ik veel steun van mijn ouders,
broers en zussen, bij wie ik regelmatig tijd doorbracht.

Een tijd later was het tijd om op mezelf te gaan wonen. Ik kreeg een klein
appartement in een rustige, groene buurt, werkte twee dagen bij de
boerderij en deed vrijwilligerswerk in een grote kruidentuin. In mijn vrije tijd
ging ik naar mijn familie en soms ondernam ik iets met een paar dames
die ook in de tuin werkten. Zo bleef ik onder de mensen en zorgde ik ervoor
dat ik niet weer in een isolement zou raken. Toch bleef het anders dan echt
wezenlijk contact met mensen hebben.
De schematherapie heeft me zeker geholpen om een completer en beter
beeld van mezelf te krijgen en om uit mijn eeuwige mist tevoorschijn te
komen. Ik functioneerde beter, maar bleef me wat onzeker en verloren
voelen. Ik wilde leven, maar wist dat dit nooit meer ten volle kon. Met wat ik
mijn kinderen had aangedaan, zou ik mijn licht nooit meer volledig kunnen
laten schijnen. Toch wilde ik het beste maken van wat ik nog wel had.
De verwachting is dat mijn tbs bij de eerstkomende verlengingszitting
voorwaardelijk kan worden beëindigd, ook al leef ik mijn leven nog steeds
in de altijd aanwezige schaduw van wat ik heb gedaan. Hierover ben ik in
gesprek met de reclassering. Om te kunnen slapen, krijg ik rustgevende
medicatie voorgeschreven. Antidepressiva slik ik niet meer, al word ik
soms nog overvallen door depressieve gevoelens en weet ik niet meer
hoe ik verder moet. Ondanks de steun van mijn familie blijft het lastig om
aansluiting bij anderen te vinden, ook omdat ik wat ik heb gedaan niet
wereldkundig wil maken.

Het is dankzij de hulp van F-ACT, een team van verschillende hulpverleners,
waaronder een psychiater, psycholoog, casemanager, sociaalpsychiatrisch
verpleegkundigen en een maatschappelijk werker, dat zorg
aan huis verleent en deze afstemt op wat ik nodig heb, vind ik toch telkens
weer een manier om verder te gaan.