Anton (48 jaar)
Na zijn gevangenisstraf verruilt Anton de kale cel voor een gemeubileerde kamer met eigen sanitair. De keuken en woonkamer deelt hij met andere cliënten. Dat is wennen, want hij is en blijft een einzelgänger. In de tbs-kliniek móet hij over zichzelf praten. Over zijn obsessie met seks, zijn vrouwbeeld en de verkrachtingen waarvoor hij is veroordeeld.
Anton is een nakomertje. Zijn broers zijn uit huis gevlucht zodra ze oud genoeg waren. Hij moet het in zijn eentje redden met een onvoorspelbare moeder en een vader die hem pusht om samen naar porno te kijken. Aandacht of een knuffel krijgt hij nooit, praten doen ze zelden.
“Seks werd een obsessie voor mij. Maar meisjes zagen me niet staan.”
Als Anton zich tijdens de eerste groepsbespreking in de tbs-kliniek moet voorstellen, vertelt hij dat altijd veel alleen is geweest. Op school was hij een buitenbeentje en wist hij niet hoe hij vrienden moest maken. Eenmaal in een eigen flat, zoekt hij zijn toevlucht in gamen, porno en masturberen. Soms begluurt hij hoeren of laat hij anderen zijn piemel zien om seksuele spanning op te roepen.
Het gaat mis als Anton zijn baan kwijtraakt en schulden krijgt. Hij herinnert zich de straatroven door buurtjongens van vroeger. Anton drinkt zich moed in en sleurt in een park een jonge vrouw van haar fiets. Hij is uit op haar bezittingen, maar het wordt een gewelddadige verkrachting. Haar blonde krullen wekken een onbedwingbare lust op. Na de eerste verkrachting, volgen er meer. Het leidt tot zijn aanhouding.
Hij komt er niet vanaf met alleen een gevangenisstraf. Uit onderzoek blijkt dat Anton lijdt aan een autistische stoornis en moeite heeft met afwijzingen. In de tbs-kliniek werkt hij aan zijn zelfbeeld en weerbaarheid. Dat moet het risico op herhaling verminderen. Zijn ouders ziet hij nooit meer maar zijn broers willen hem helpen: “Zij kennen ook mijn goede eigenschappen”.
“Het beeld dat ik van vrouwen had, heb ik van kleins af aan van thuis uit meegekregen.”
Tijdens de intensieve behandeling leert Anton hoe hij emoties, frustraties en verlangens kan hanteren. Hij gaat inzien dat het normaal is om respect te hebben voor vrouwen. Zijn ouders hebben hem een “totaal verkeerd” voorbeeld gegeven, dat doet hem veel verdriet.
Na een jaar weet hij dat hij er klaar voor is om onder begeleiding naar buiten te gaan: “Ik had meer rust, ruimte en orde in mijn hoofd.” Het onbegeleide verlof besteedt hij aan een opleiding tot sofware-developer. Met het diploma op zak, vindt hij een baan. Zijn broers en hun gezinnen bezoekt hij geregeld, hij vindt er voor het eerst iets van een fijn gezinsleven. Ook sluit hij zich aan bij een club voor modelbouwers: “Mijn nieuwe hobby.”
“Wat ik over mezelf heb geleerd, geef ik nu door aan anderen.”
Na vijf jaar krijgt Anton toestemming om op zichzelf te gaan wonen onder begeleiding van de reclassering en de kliniek. Twee jaar later wordt de tbs beëindigd. Anton woont nu in een huis vlakbij zijn werk. Hij is geregeld onder de mensen en doet vrijwilligerswerk in een buurthuis: Met zijn kennis en ervaringen, helpt hij nu jongeren die dreigen te ontsporen.
Kenmerken van patiënten zoals Anton
Benieuwd naar het hele verhaal van Anton? Luister dan naar de podcast.
Het gezicht van tbs (podcast - Anton)
Een moeder die groene zeep in zijn oogjes en mond smeerde als hij stout
was. Of die andere gast, die in een oud hondenhok op het erf achter het
huis moest zitten als zijn stiefvader hem zat was. Zijn moeder zette daar
dan ook het eten klaar. Als hij eruit durfde komen, en zijn stiefvader was
thuis, kreeg hij klappen.
Ik luisterde naar de verhalen van mijn medepatiënten. Toevallig, deze
jongens waren ook zedendelinquenten. Zulke straffen had ik thuis niet
gekregen. Wel herkende ik dat zij, net als ik, thuis weinig aandacht en
liefde hadden gekregen. Mijn totaal onvoorspelbare moeder wist niet hoe
zij aandacht en knuffels moest geven. Ik was een nakomertje. Mijn broers,
die bij hun vrienden wél warme gezinnen hadden gevonden, waren uit
huis gevlucht zodra ze oud genoeg waren om op zichzelf te wonen. Ik was
alleen achtergebleven, waar mijn vader me vaak vroeg om samen op de
bank naar porno te kijken. Gewoon, na schooltijd. Dat was heel normaal.
Nu zat ik hier, in deze tbs-kliniek, in een leefgroep met tien anderen.
Allemaal zeden-, drugsdelict- en geweldplegers. Man en vrouw. Net als
bij mij was er ook bij hen een stoornis gevonden, die er mede voor had
gezorgd dat ze iets ergs hadden gedaan. Nu mijn gevangenisstraf erop zat,
begon mijn tbs met dwangverpleging. Voor mijn oude cel in de gevangenis
was een kamer met een bed, tafel, kast en sanitair in de plaats gekomen.
Mijn deur stond overdag open en met mijn medepatiënten deelde ik een
woonkamer en keuken. Ik had zelfs mijn eigen postvakje en tijdens pauzes
kon ik naar buiten in de binnentuin.
Het was wennen. Als verkrachter stond je in de bajes laag in aanzien, daar
zei je liever niets over je delict. Hier moest je. Bij de eerste groepsbespreking
en de voorstelronde vertelde iedereen waarvoor ze waren veroordeeld en
wat hun problemen waren. Dat werd gedaan voor de veiligheid; zo kon je
rekening houden met elkaars verleden en de risico’s die daaraan kleefden.
Het was ook bedoeld om elkaar feedback en ondersteuning te geven en
om van elkaar te leren.
Toen ik aan de beurt was, vertelde ik dat ik als jongere veel alleen was
geweest en niet wist hoe ik vrienden moest maken. Op school was ik een
buitenbeentje. Op straat, verderop in de wijk waar ik woonde, kwam ik
jongens tegen die het leven en de wet niet zo nauw namen. Hadden ze
geld nodig, dan pleegden ze een overval of beroofden iemand die er niet
al te sterk uit zag. Maar daar deed ik nooit aan mee. Ik zocht mijn heil liever
achter mijn pc, om te gamen en veel te masturberen terwijl ik porno keek.
Soms ging ik naar een plek waar hoeren werkten. Dan keek ik naar ze om
opgewonden te raken. Of ik exhibitioneerde me om spanning op te roepen.
Seks werd een obsessie voor me, maar meisjes zagen me niet staan. Ik was
me gaan verwaarlozen, zag er slonzig uit. Ik ging steeds extremere porno
kijken, maar het bevredigde me nog maar zelden. Ik voelde me steeds
leger en gefrustreerder, daar in mijn eigen flat. Gelukkig slokte mijn werk als
administratief medewerker me aardig op. Bij mijn ouders kwam ik zelden.
Ik miste ze niet. Wel was ik blij dat ik mijn broers nog wel zag. Heel soms
dronken we samen wat in de kroeg en ik kwam op hun verjaardagen. Die
twee hadden goede banen, waren blij met hun vrouwen en kinderen en
hadden onze armoedige jeugd en ouders afgeschreven.
Het ging mis toen ik werd ontslagen. Een nieuwe baan vond ik niet snel en
al gauw stapelden de schulden zich op. Ik herinnerde me de straatjongens
en hun makkelijke berovingen. Ik dronk me moed in en ging naar buiten.
Het was guur weer en donker in het park, toen daar plotseling een
jonge vrouw fietste. Haar lange blonde haar glansde in het licht van de
straatlantaarn. Ik sleurde haar van haar fiets, toen mijn lust ineens ontplofte.
Ik wilde haar alleen beroven, maar het werd een verkrachting. Een brute.
Achteraf schaamde ik me, maar toch dacht ik dat ze het vast lekker vond. En
ik had zo langzamerhand ook wel eens recht op echte seks, toch? Daarom
vroeg ik nog haar telefoonnummer, zodat we misschien nog eens konden
afspreken. Dat idee was blijven hangen, en was sterker dan de schaamte.
Niet lang daarna deed ik het weer, omdat het zo makkelijk was.
Ik kwam er niet vanaf met alleen een gevangenisstraf. De rechter had me
verminderd toerekeningsvatbaar verklaard en me ook een tbs-behandeling
opgelegd. Voordat ik naar de kliniek ging, was al in kaart gebracht welke
zorg, behandeling en beveiliging ik nodig had. Ik moest leren inzien hoe ik
tot mijn delict was gekomen en hoe ik de risico’s daarop kon herkennen en
voorkomen, zodat ik niet weer in de fout zou gaan.
Gelukkig wilden mijn broers me helpen. Ze hadden beloofd dit ook te
doen bij mijn terugkeer naar de maatschappij. Vóór mijn opname had
de kliniek al contact met hen gelegd en aangegeven dat het belangrijk
was om familie en vrienden te betrekken bij de behandeling. Ze zeiden
dat ik tenslotte meer was dan een delict en een stoornis. Dat ik weliswaar
mijn valkuilen en slechte eigenschappen had, maar ook een mens met
mogelijkheden en goede eigenschappen was. Daar werkten we in de
kliniek intensief aan. Ik kon hun steun goed gebruiken. Het team van
socio- en psychotherapeuten, werkmeesters en vakdocenten zette tijdens
de behandeling vooral in op vermindering van mijn risicogedrag en hoe
ik mezelf psychisch en fysiek sterker kon maken. Zo zou ik in de toekomst
beter kunnen omgaan met tegenslagen en teleurstellingen. Er werd 24
uur per dag gekeken hoe ik reageerde op alledaagse situaties en hoe ik
omging met tegenslagen en teleurstellingen.
Uit de onderzoeksrapporten van de kliniek werd al duidelijk dat ik een
autistische stoornis en moeite met afwijzing had. Ook wist ik niet hoe ik
problemen kon aanpakken en om hulp moest vragen. Seks was voor mij
het belangrijkste dat er was en dit was beetje bij beetje het gevaarlijkste
middel geworden om mijn negatieve emoties en frustraties te ontladen.
Tijdens mijn behandeling moest ik hard werken. Mijn behandelingsplan
bevatte een vol programma met vaste schema’s. Ik moest uit mijn
isolement komen en mijn blik op de wereld verruimen. Daarvoor kreeg ik
maatschappijlessen en daarnaast leerde ik met geld omgaan en werken
met computers, om mijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Ook
leerde ik omgaan met vrije tijd. Overal waar ik was, moest ik oefenen wat
ik had geleerd. Met het behandelend team vond ik uit dat ik het allerliefst
innerlijke rust en verbondenheid voel. Ik wist nu ook dat ik dit in het verleden
verkeerd had ingevuld. Mede daardoor pleegde ik uiteindelijk mijn delicten.
Iedere dag werkte ik intensief aan mijn verbeteringen; in de werkplaats,
tijdens de psychotherapie, onder etenstijd met mijn leefgroepsgenoten, bij
mijn yoga- en mindfulness-lessen, tijdens het tekenen, sporten of tijdens het
toneelspelen. Alles was gericht op een beter contact met mezelf. Ik leerde
mijn grenzen te ontdekken, onder andere op seksueel gebied, om te gaan
met mijn emoties, mijn sociale vaardigheden te versterken, successen te
behalen en me te focussen op mijn sterke kanten. Allemaal om een nieuw
delict te voorkomen.
Eerst was ik nog vaak stil, ik was nu eenmaal gewend aan mijn leven
als kluizenaar. Toch leerde ik mijn eigen zegje te doen en me niet meer
te laten overdonderen door medepatiënten die de boel en zichzelf
overschreeuwden. Maar soms wist ik me ook even geen raad meer met
mijn intensieve therapie, het altijd onder de mensen zijn, de prestatiedruk
die ik aan alle kanten voelde, de emoties die loskwamen, het constant naar
mezelf moeten kijken. Op die momenten leverde ik een enorm gevecht
met mezelf; wie was ik nou eigenlijk? Wat zeiden mijn delicten over mij?
Verdiende ik eigenlijk wel een nieuw en goed leven? Vaak verviel ik dan
in mijn oude kluizenaarsgewoonte en trok ik me terug in mijn kamer. Dan
werd er gelukkig altijd met me gepraat, waarna ik de draad weer wilde
oppakken.
De behandeling sloeg aan. Voor de eerste keer in mijn leven voelde ik me
gezien; door het behandelend team, door mijn medepatiënten en door
mijn broers. Eindelijk leerde ik wat normale normen en waarden waren. Ik
kon eindelijk goed nadenken over mijn handelen en de gevolgen daarvan,
zodat ik verantwoordelijkheid kon nemen voor mijn delicten. Ik kreeg inzicht
in mijn verleden, dat ik seks had gebruikt om mijn frustraties over mijn
eenzaamheid en het gebrek aan verbondenheid af te reageren. Ik zag nu
in dat er betere manieren waren om met tegenslagen om te gaan. Ik leerde
mijn valkuilen te herkennen en daarop tijdig te reageren. Niet eenzaam
binnen blijven zitten, maar liever een van mijn broers vragen om samen iets
te ondernemen. Ja, nu snapte ik dat pas.
Na een jaar en een goede inschatting van het risico op herhaling met
zogenaamde risicotaxatie-instrumenten, bespraken we voor het eerst de
mogelijkheid van begeleid verlof. De kans dat ik opnieuw in de fout zou
kunnen gaan, was veel minder geworden. Dat zie je kennelijk vaak bij
mannen die zo’n soort delict plegen, tenzij ze psychopathische trekken
hebben. Dit verlof betekende een volgende stap in mijn resocialisatie. Het
goed doordachte plan werd met succes voorgelegd aan de kliniekraad,
waar ook medepatiënten in zaten.
Ik wist precies waarom ik er klaar voor was: ik had de impact van mijn
daden ingezien. Ik had meer orde, rust en ruimte in mijn hoofd, ook door
mijn nieuwe hobby: modelbouw. De obsessie met seks was daardoor
veel kleiner geworden. Ik wist beter hoe normaal gedrag eruitzag. Ik wilde
graag naar buiten en ervaren hoe dat was nu ik meer zelfvertrouwen had.
Met een beveiliger en een sociotherapeut maakte ik mijn eerste uitstapje
naar de supermarkt. Er werd goed gelet op hoe ik me gedroeg en hoe ik
naar vrouwen keek. Ik slaagde, net als alle keren erna, wanneer ik onder
begeleiding mijn broers bezocht, naar de film ging of op een terras wat ging
drinken.
Twee jaar na mijn eerste keer buiten de kliniek mocht ik in mijn eentje weg.
Ik gebruikte dit onbegeleide verlof om een intensieve opleiding als softwaredeveloper
te volgen. Werken met computers was ik tijdens mijn lessen in
de kliniek namelijk heel interessant gaan vinden. Ik wist dat ik hier snel een
baan mee kon krijgen als ik ooit weer echt buiten mocht gaan leven. Ook
ging ik regelmatig naar mijn broers. Voor het eerst zag ik met eigen ogen
hoe een normaal gezinsleven eruitziet.
Ik wilde graag een volgende stap maken en een vaste baan krijgen. Ook
wilde ik weer heel voorzichtig een sociaal netwerk opbouwen. Dat ik me
een einzelgänger voelde, zou nooit meer slijten, maar toch werd ik lid van
een club modelbouwers. Ik wist dat ik een regelmatig leven met gevulde
dagen nodig had. Ik had geleerd anderen meer toe te laten en hen wat
eerder te vertrouwen. Zo konden zij ook hun interesse in mij laten zien. Het
beeld dat ik van kleins af aan over vrouwen had, dat je voor hen moest
uitkijken en dat ze je altijd afwezen, had ik niet meer. Dat was natuurlijk
helemaal niet zo. Het is normaal dat je respect voor hen hebt. Mijn moeder
had me gewoon een verkeerd voorbeeld gegeven. Het lag nog steeds
gevoelig, maar toch was het anders. De frustraties waren weg, al voelde ik
nog wel de pijn die ik nu een naam kon geven; die uit mijn eigen jeugd en
wat ik mijn slachtoffers had aangedaan. Daar moest ik mee leren leven. Ik
had ook geaccepteerd dat die lastige gevoelens en onzekerheid over mezelf
konden terugkomen, maar ik wist nu hoe ik daarmee om moest gaan.
De kliniek en het ministerie vonden dat ik in de buurt van de kliniek
zelfstandig mocht gaan wonen, terwijl mijn behandeling en begeleiding
doorgingen. Ik wist dat ik weer werd opgenomen als ik me niet aan
afspraken hield. Maar gelukkig kwam het zover niet. Ik wilde het net zo
goed doen als mijn broers, al had ik nog wel begeleiding en hulp nodig.
Wel kon ik nu zelf dingen plannen en om hulp vragen. Omdat ik mijn lessen
had geleerd en daar ook naar handelde, mocht ik met voorwaardelijke
beëindiging. Ik vond een huisje buiten de stad, vlak bij mijn nieuwe
werk. De Reclassering begeleidde me, terwijl de kliniek nog steeds
eindverantwoordelijk was.
Uiteindelijk werd mijn tbs-verpleging definitief beëindigd. Mijn totale
behandeltijd was zeven jaar. Ik ben graag regelmatig onder de mensen,
ben gedreven in mijn werk en ga elke week naar mijn hobbyclub.
Daarnaast werk ik ook bij een buurthuis in een achterstandswijk. Met wat ik
over zichzelf heeft geleerd, help ik nu jongeren die dreigen te ontsporen.